- peep
- n. vluchtige blik; het gluren--------v. gluren; bekijkenpeep1[ pie:p] 〈zelfstandig naamwoord〉1 piep ⇒ tjilp(geluid)2 〈informeel; kindertaal〉toeter ⇒ claxon3 kik ⇒ woord, nieuws4 (vluchtige/steelse) blik ⇒ kijkje♦voorbeelden:4 get a (quick) peep of • (nog net) een glimp opvangen vantake a peep at • vluchtig bekijken¶ at the peep of dawn • bij het krieken van de dag————————peep2I 〈onovergankelijk werkwoord〉1 〈+at〉gluren (naar) ⇒ loeren (naar), (be)spieden2 〈+at〉vluchtig kijken (naar) ⇒ een kijkje nemen (bij)3 te voorschijn komen4 piepen ⇒ tjirpen♦voorbeelden:3 peep out • opduikenthe flowers are peeping through the soil • de bloemen steken hun kopjes boven de grond¶ peeping Tom • voyeur; loerder, gluurderII 〈overgankelijk werkwoord〉1 doen piepen2 doen uitsteken
English-Dutch dictionary. 2013.